zondag 30 december 2012

Triviant


Ik herken altijd de meest onbeduidende Bekende Nederlander. 'Hé, dat is die winkelchef van de reclame.' De meeste mensen in mijn omgeving zeggen:'Huh, waar heb je het over.' Alleen een handjevol heeft hetzelfde geheugen voor nutteloze kennis. Een gelijkgestemde kun je aanstoten en, met een hoofdknik, fluisteren: 'Kluun'  of  'Bassie'. Die begrijpen gelijk wat je bedoelt: Daar heb je die ijdele schrijver of Leeft die mislukte clown ook nog?

In 2004 gingen we voor het eerst sinds decennia met vakantie. Naar het Canarische eiland La Palma. Er is niet veel te doen dus op een dag namen we de bus naar de andere kant van het eiland. Overal langs de boulevard hadden de uitbaters optimistisch hun terrasjes klaar gemaakt maar er waren, buiten ons, maar twee andere toeristen. In wie ik Harry de Winter meende te herkennen, en die actrice Yvonne van der Hurk heet ze, geloof ik. Harry wie? Ja, die kabouter met dat baardje. In elk geval, ik liep quasi nonchalant hun richting uit, ik had toch niets beters te doen. Nee, dacht ik, het is gewoon een man die op Harry de Winter lijkt.
Verder nooit meer aan gedacht.
Loop ik gisteren door de Utrechtsestraat en wie komen mij daar tegemoet: Harry de Winter en Yvonne van der Hurk. Had ik het in 2004 toch goed gezien.
Het vervelende is dat ik dit verhaal aan niemand kwijt kan. Alleen de lezer met dezelfde tic zal het waarderen, hoop ik.

Harry de Winter

donderdag 6 december 2012

1984 Het ziekenzaaltje deel VI




1984 deel VI  Worstjes in mijn infuus


Vlak voor kerst liep het ziekenzaaltje zo vol patiënten dat er zelfs een bed in de conversatiekamer was geplaatst. Daarin lag een man van een jaar of 60 te kermen: ‘Ogotogotgotgottegot’ en ‘zusterzusterzusterzuster’. Hij was verbonden aan een infuus. De volgende dag zat hij vrolijk aan de ontbijttafel, het infuus aan een metalen paal naast hem geparkeerd. Hij werkte de één na de andere boterham naar binnen tot de verpleegkundige zei: '‘ Nu heeft u wel genoeg gehad.’ ‘Er drijven worstjes in mijn infuus’, zei hij vrolijk en wees naar het zakje met vloeistof.
Nadat de ontbijtboel was afgeruimd bleef de man aan tafel zitten. De dementerende mevrouw Ulrich was, zoals gewoonlijk, met haar rolstoel in een hoek gezet. Haar kwaadaardigheid werd waarschijnlijk onderdrukt door medicijnen, ze zat voornamelijk met gesloten ogen te suffen met haar kin op haar borst. De verpleging was druk bezig met het wassen en aankleden van de patiënten en het verschonen van de bedden.

De hoofdverpleegkundige, die ik de hoofdzuster noemde, liep met driftige pasjes langs de slaapzalen en verdween toen in zijn kantoortje. Het was een kleine man die zijn woorden kracht bijzette met vrouwelijk handgebaartjes. Als ik op mijn kamer zat, hoorde ik zijn dribbelpasjes mijn richting op komen. Een klop op de deur en daar verscheen zijn hoofd: ’Vergeet u niet dat u morgen in het laboratorium wordt verwacht. Om negen uur.’ En weg was hij weer. Een keer, tijdens het koffiedrinken, had hij een foto uit zijn portemonnee gehaald die hij liet rondgaan. ‘Mijn vrouw en kinderen’, zei hij trots. We zagen een gezette vrouw omringd door twee jongens en twee meisjes tussen de 8 en 12 jaar, die met de armen stijf langs hun lichaam poseerden voor een rijtjeshuis.

Elke minuut verliep stroperig langzaam. Ik bladerde in een tijdschrift zonder dat de inhoud tot me doordrong. Al eerder had ik geprobeerd een boek te lezen maar de letters dansten weg. Vaak had ik het gevoel dat ik niet echte leefde, maar mezelf observeerde van een afstand. Alsof ik helemaal geen deel uitmaakte van de gebeurtenissen rondom me. Ik keek naar de nieuwe patiënt, meneer Verburg, en verbaasde me over zijn wonderbaarlijke opstanding. De avond ervoor leek het of hij op sterven na dood was en nu zat hij opgewekt aan tafel. Hij was wel één van de vaste bewoners maar had niet het Downsyndroom en leek verder ook niet verstandelijk gehandicapt. Alleen wat in de war maar daar leed hij, zo te zien, niet onder.

Ik zag dat meneer Verburg zijn stoel naar achteren schoof en op stond. Hij liep recht op mevrouw Ulrich af die aan wegdommelen was. Hij bleef vlak voor haar staan, legde beide handen om haar nek en begon zo hard te knijpen dat haar kunstgebit uit haar mond schoot. Ze maakte akelige, verstikte geluiden. Het duurde een paar seconden voordat de ernst van de situatie tot mij doordrong. Toen rende ik naar het kantoortje en schreeuwde naar binnen: ‘Help, mevrouw Ulrich wordt gewurgd, mevrouw Ulrich wordt gewurgd.’ Ik stoof  verder naar de slaapzalen en riep naar het personeel. ‘Kom snel, mevrouw Ulrich wordt gewurgd.’ Vier personeelsleden wisten de handen van meneer Verburg los te krijgen en de arme, oude dame te bevrijden van haar belager. Meneer werd in een kamertje apart gezet en mevrouw werd gefatsoeneerd. Gelukkig was ze zo versuft dat ze zich niet eens had gerealiseerd dat er een moordaanslag op haar was gepleegd. En waarom? De oude dame was voor niemand een gevaar. Ze zat maar in die rolstoel en had niet eens meer de puf om oorlogskreten te slaken.
Ik vroeg opheldering aan een verpleegkundige, speelde er misschien een oude vete tussen de twee?  ‘Meneer Verburg denkt dat mevrouw Ulrich de macht heeft om zijn hart stil te laten staan’, legde ze uit. Mijn medepatiënten waren tot alles in staat, realiseerde ik me. Ik moest nog meer op mijn hoede zijn dan ik aanvankelijk gedacht had.

Copyright HdK





zaterdag 1 december 2012

Een generatiedingetje in Amsterdam?


In mijn jeugd waren er gezinnen met 13 kinderen waarvan er 12 een 'ongelukje' waren. Men ging ook veel nonchalanter met ze om. Je kon als 7-jarige de hele dag door de buurt dwalen zonder dat je moeder je miste.  Dat hun zonen en dochters soms levensgevaarlijke spelletjes speelden hoorde erbij. En meestal ging het ook goed.
Toen de anti-conceptie pil zijn intrede deed, slonk het modale gezin naar twee kinderen. Wat fijn, dacht ik destijds, geen ongelukjes meer maar jongens en meisjes die zeer gewenst zijn. Niemand meer een ongelukkige jeugd.
Tegenwoordig loop ik in Amsterdam steeds vaker op tegen narcisten, jongemannen en vrouwen, die denken dat de aarde pas begon te draaien toen zij geboren werden. Ik heb ze vroeger op het schoolplein gezien. Stond ik naast ouders te wachten tot de school uitging. Daar stoven hun lievelingetjes naar buiten, iedereen wegduwend die een obstakel vormde. En nooit een vader en een moeder die ze corrigeerden: 'Vraag eens aan die mevrouw of je er langs mag.' Alles wat de kids deden werd toegejuicht. Opvallend was  dat ze nooit blij waren met wat ze hadden of kregen.

Een product van deze koninklijke opvoeding kwam ik afgelopen week tegen in het zwembad. Ze stond te klooien bij een kluisje. Er kwam een oude dame aan die haar hulp aanbood. De jonge vrouw keek vol minachting naar de bejaarde, duwde haar toen opzij en zei: 'Whatever.' Mijn bloed kookte om zoveel arrogantie. Ik riep nog: 'Die mevrouw probeert je te helpen, trut.' Ze negeerde ons volkomen onder het motto: iedereen die ouder is dan ik bestaat niet. Tenminste, daar ging ik van uit.

Nadat ik wat gekalmeerd was, voelde ik me wat milder worden. Misschien had haar vriend het net uitgemaakt of was ze haar baan kwijt geraakt. Even later stapte ik in de tram en werd ik met een elleboog uit het gangpad gewerkt door een bloedmooie vrouw van een jaar of dertig die al bellend iets aan de tramconducteur vroeg. Ik word daar heel agressief van.
Ik begrijp niet dat conducteurs, of caissières mensen met een mobieltje aan hun oor te woord staan. Heel zelden zegt een winkelbediende tegen zo'n narcistische aso: 'Ik help eerst die mevrouw achter u tot u klaar bent met uw telefoontje.'
Is er nu een generatie narcisten gekweekt? En zouden die narcisten last van elkaar hebben? Gelukkig kom je af en toe ook sociale dertigers tegen. Buiten Amsterdam..


 Narcisme: Het is een vorm van gedrag dat wordt gekenmerkt door een obsessie met de persoon zelf (vaak het uiterlijk), egoïsme, dominantie, ambitie en gebrek aan inlevingsvermogen. Iemand die narcistisch gedrag vertoont, noemt men een narcist.